Jan Gerstegraan, een Lughnasadh verhaal
We hebben het gehad over de Groene Man, de graangod. John Barleycorn, wordt hij ook wel genoemd in deze tijd van het jaar. Elk jaarfeest dat wij vieren thuis, heeft zijn eigen traditie. Eef vertaalde het verhaal van John Barleycorn naar het Nederlands en ze leest het elke Lughnasadh voor.
Misschien denk je, dat is toch geen verhaal voor kinderen?! Maar in vroeger tijden zat jong en oud rond het vuur om te luisteren naar de verhalen en liedjes van Skalden en Barden.
Jan Gerstegraan
Er waren drie koningen in ’t Oosten
Drie koningen machtig en groot,
En zij zwoeren een plechtige eed
Jan Gerstegraan moet dood.
Ze namen een ploeg en maaiden hem neer,
Klonten Aarde op zijn hoofd.
En zij zwoeren een plechtige eed
Jan Gerstegraan was dood.
Maar de vrolijke Lente kwam eraan,
En regen begon te vallen,
Jan Gerstegraan ging staan,
En verraste daarmee allen.
De zoete Zon van de zomer kwam,
En hij groeide sterk en groen,
Zijn kroon getooid met gouden speren,
Zodat niemand hem iets kon doen.
De sob’re Herfst begon eerst mild,
En hij werd flets en vaal,
Zijn gebogen houding en neerwaartse hoofd,
Zou hij verliezen ditmaal?
Zieker en bleker werd zijn kleur,
Hij vaagde weg met de tijd,
En zijn vijanden lieten toen zien,
Hun woede en hun nijd.
Ze namen een wapen, lang en scherp,
En sneden hem af bij de voet,
Ze bonden hem vast op een houten kar,
Als een dief die boete doet.
Ze legden hem neer op zijn rug,
En dorsten hem keer op keer,
Ze hingen hem op voor de wind,
En hij zwiepte heen en weer.
Toen vulden zij een donk’re ketel,
Met water tot aan de rand
En erin ging Jan Gerstegraan,
Hij raakte wal noch kant.
Op de grond gelegd werd hij,
Ze waren nog niet klaar,
En op elk teken van leven van Jan,
Kreeg hij er nog een paar.
In een fel verzengend vuur
Verbrand werden zijn beendr’en
Maar de Molenaar was ’t ergst van al,
Want Jan ging tussen de molenstenen.
Toen hadden zij zijn hartenbloed,
En zij dronken keer op keer,
En hoe meer zij van hem hadden,
Hun gemoed steeg meer en meer.
Jan Gerstegraan was een dapp’re held,
Van nobele moed en staat,
Want als je zijn bloed maar proeft,
Groots worden je lef en daad.
Een man vergeet zijn vijanden,
Zijn plezier dat wordt vergroot,
Een weduwe’s hart zal zingen,
Niet meer rouwend om de dood.
Wij proosten op Jan Gerstegraan,
Allen een glas ter hand,
En mogen zijn grote rijkdommen,
Nimmer verlaten ons Nederland!
- Vertaald door Eef Goldstein